maandag 31 januari 2011

Het Causale Lichaam




Het Causale Lichaam

hoofdstuk XV  t/m  XXI

door



Luitenant –Kolonel Arthur E. Powell










Vertaling door
J.B.










hoofdstuk xv

functies van het causale lichaam

Het causale lichaam dankt zijn naam aan het feit dat het de oorzaken in zich heeft die zich manifesteren als gevolgen in de lagere werelden.
            Want het zijn de ervaringen van vorige levens opgeslagen in het causale lichaam, die de oorzaak zijn van de algemene houding ten opzichte van het leven en de dingen die worden ondernomen.
            In het Sanskriet staat het causale lichaam bekend als de Karana, Sharira, Karana betekent oorzaak.
            In het kort kunnen we zeggen dat het causale lichaam twee hoofdfuncties heeft:—
(1)   Het fungeert als een voertuig voor het Ego: het causale lichaam is het “Lichaam van Manas”, het vormaspect van het individu, de ware mens, de Denker.
(2)   Het fungeert als een opslagplaats voor de essentie van de menselijke ervaringen in zijn vele incarnaties. Het causale lichaam is datgene waar alles in opgenomen is wat kan overleven en waarin de kiem van de eigenschappen ligt die worden overgedragen naar de volgende incarnatie. Daarom ziet men dat de lagere manifestaties van de mens, d.w.z. zijn uitdrukking in zijn mentale, astrale en fysieke lichamen, afhankelijk is van de groei en ontwikkeling van de ware mens zelf, de ene “voor wie het uur nooit slaat.”
Zoals we zagen in Hoofdstuk xiii is er geen mens, geen echt menselijk wezen totdat het causale lichaam ontstaat; het is in feite het bezit van een causaal lichaam wat de individualiteit vormt.
            De immense hoeveelheid werk dat gedaan is in de eonen, die voorafgingen aan de geboorte van het causale lichaam, waren gewijd aan de ontwikkeling en opbouw van de materie van de fysieke, astrale en lagere mentale niveaus, zodat het een geschikte verblijfplaats zou worden voor de goddelijke geest als mens.
            Bij aanvang wordt het causale lichaam, of vormaspect van de ware mens, beschreven als een delicate film van de meest subtiele materie, maar amper zichtbaar geeft het aan waar het individu zijn leven aanvangt. Die delicate, haast kleurloze film van de subtielste stof is het lichaam dat gedurende de hele menselijke evolutie permanent is: hieraan, als aan een draad zal—het draadzelf, of de Sutratma, zoals het ook wel wordt genoemd—alle toekomstige incarnaties rijgen.
            Het causale lichaam is de vergaarbak van alles wat blijvend is—d.w.z. alleen dat wat edel en harmonieus is en in overeenstemming met de wetten van de geest; want elke grootse en edele gedachte, elke zuivere en lieflijke emotie wordt opgeslagen en de essentie wordt verwerkt in de substantie van het causale lichaam. Daarom is het kenmerk van het causale lichaam een waar register—het enig ware register—van de groei van de mens, van het stadium van evolutie dat hij bereikt heeft.
            Alle lichamen van de mens kunnen beschouwd worden als omhulsels of voertuigen, die het Zelf in staat stellen om in een bepaald deel van het universum te leven. Net als een mens gebruikt maakt van een voertuig op het land, een schip op zee, een ballon in de lucht, om van de ene plaats naar de andere te reizen en toch in alle plaatsen hetzelfde blijft, zo gebruikt het Zelf, de ware mens, zijn verschillende lichamen, elk voor specifieke doelen en blijft ook hetzelfde, ongeacht in welk voertuig hij zich bevindt. Ten opzichte van de mens zijn al deze lichamen kortstondig, het zijn instrumenten of bedienden; ze raken versleten en worden vernieuwd, steeds opnieuw, en aangepast aan zijn variërende behoeften, en zijn toenemende vermogens.
            Meer specifiek, omdat het denkvermogen fundamenteel dualistisch is, heeft de mens nodig en wordt voorzien van twee denklichamen. Zoals we zagen in The Mental Body, het mentale lichaam dient voor het concrete denken, het houdt zich bezig met concrete gedachten; het causale lichaam is het orgaan voor het abstracte denken.
            In de Denker, die in het causale lichaam verblijft, bestaan alle vermogens die we classificeren als Geest, d.w.z. herinnering, intuïtie en wil. De Denker verzamelt alle ervaringen uit de aardse levens, waar hij door gaat, om in hemzelf te worden omgevormd, door zijn eigen goddelijke alchemie, tot die essentie van ervaring en kennis die Wijsheid is. Zelfs in een kort aards leven maken we onderscheid tussen kennis die we vergaren en de wijsheid die we geleidelijk—vaak te zelden—distilleren uit die kennis. Wijsheid is de vrucht van vele incarnaties, het product van veel ervaring en kennis, In de Denker bevindt zich dus de opslag van ervaringen, verzameld in onze vorige levens en geoogst door vele wedergeboorten.
            In de classificatie als “omhulsels” van de lichamen van de mens staat het causale lichaam bekend als het onderscheidende omhulsel, zie de volgende tabel:—

           
In het woord Vijnanamayakosha, geeft “Vi” het discriminerende, scheidende, en ordenende van dingen aan want dat is de specifieke functie van dit omhulsel. In de Vijnanamayakosha, of causaal lichaam, worden ervaringen vanuit de Manomaya-kosha weerspiegeld als ideale concepten. De Manomayakosha verzamelt en verheldert, de Vijnanamayakosha rangschikt en discrimineert. De lagere lichamen ontvangen en gaan om met sensaties, waarnemingen, het vormen en uitwerken van ideeën, maar het is het werk van het causale lichaam om deze te ordenen, onderscheid te maken en het werk te doen van abstract redeneren en om te gaan met zuivere ideeën, gescheiden van de concrete voorstellingen.
            In het causale lichaam vinden we dus het abstracte, niet het concrete maar de zuivere innerlijke werking, niet langer verward door de zintuigen, noch op een andere manier gehinderd door de uiterlijke wereld. Hier bestaat de zuivere intelligentie, heldere visie, intelligentie onberoerd door de zintuigen, rustig, sterk en sereen.
            In het causale lichaam bevindt zich ook het creatieve vermogen van meditatie, de energieën die ontstaan uit de éénpuntige contemplatie. Dit is het creatieve omhulsel van de mens want Manas in de mens komt in de Kosmos overeen met Mahat, de Universele Geest, Goddelijke Gedachte, de vormende, richtende kracht die de creatieve kracht is waar alles uit voort komt. In dit menselijke omhulsel bestaan alle vormen die naar buiten kunnen komen, waaraan door deze creatieve kracht een objectieve werkelijkheid gegeven wordt.
            The Secret Doctrine (i., 312) zegt: “Kryashakti: het mysterieuze vermogen van de gedachte die hem in staat stelt door zijn eigen inherente energie, externe, waarneembare, fenomenale resultaten te produceren. De ouden meenden dat elk idee zichzelf zal manifesteren als iemands aandacht er diep op geconcentreerd is. Eveneens zal een diepe wens gevolgd worden door de gewenste resultaten.” Dit is natuurlijk het geheim van alle ware “magie”.
            Intelligentie in de mens is dus de reflectie van Brahma, van de Universele Geest, de creatieve energie. Het creatieve vermogen van imaginatie in de mens, die momenteel werkt in subtiele materie, zal, als de mens volmaakt wordt, ook in de grove materie werkzaam zijn, omdat het verbeeldend vermogen in de mens de afspiegeling is van de kracht die het universum schiep. Brahma mediteerde en alle vormen kwamen tevoorschijn: zo liggen in het creatieve vermogen alle moge-lijkheden van de vorm.
            Daarom noemt H. P. Blavatsky manas soms het deva-ego, om het goddelijke te onderscheiden van het persoonlijke zelf. Hoger manas is goddelijk omdat het positieve gedachte is, kryashakti, het vermogen om dingen te doen. Manas, denken, is dus in wezen activiteit. Alle werk wordt in werkelijkheid gedaan door gedachte-kracht; de hand van de beeldhouwer doet het werk niet maar de gedachtekracht die de hand stuurt. Want het is waar te zeggen dat gedachte aan handeling voorafgaat. Terwijl er gelegenheden zijn waarin een mens kan handelen zonder te denken, zoals we dan zeggen, is toch elke handeling het resultaat van voorafgaande gedachte; de mens heeft dan een gedachtepatroon ontwikkeld langs een bepaalde lijn en handelt instinctief in overeenstemming met die gedachtelijn.
            Hoger manas is goddelijk omdat het een positieve denker is, die de kwaliteit van het eigen leven, dat van binnenuit straalt, gebruikt. Dat wordt bedoeld met het woord goddelijk.
            De uitgaande energie van Atma, die in het causale lichaam werkt is de kracht, die alles vormt wat er buiten bestaat. De uitgaande energie van Atma, die in de Manomayakosha werkzaam is, is Begeerte, en haar kenmerk is dat ze wordt aangetrokken door externe objecten en de richting wordt van buitenaf bepaald. Maar Atma dat in het causale lichaam werkt is Wil, en wordt niet langer gestuurd door een kracht van buiten maar door keuze die van binnenuit komt, gevormd door innerlijke beelden vanuit een proces van onderscheidende reflectie. Dus wordt de uitgaande energie in het causale lichaam geleid van binnenuit, terwijl zij in de lagere lichamen wordt aangetrokken door de buitenwereld. Dit is het essentiële verschil tussen Wil en Begeerte. De Wil echter, is een essentiële eigenschap van het ego, niet van de persoonlijkheid.
            Chitta, of het intelligentieaspect van de mens is het eerste dat zich ontwikkelt: het is de analyserende vaardigheid welke veelheid en verschilt waarneemt; dan komt Ananda, de wijsheid die de eenheid van alle dingen beseft, en die vereniging tot stand brengt, dus dat vindt de vreugde of zegen die in het hart van het leven besloten ligt; tenslotte komt het derde of hoogste aspect, Sat, zelfextensie, de Eenheid die achter elke vereniging bestaat.
            In de cyclus van de Rassen, ontwikkelt het Vijfde Ras de Chitta, of het Intelligentieaspect; het Zesde zal Ananda ontwikkelen, het verenigings of zegenaspect, het “Koninkrijk van Geluk”; het Zevende zal de Sat ontwikkelen, of Zelfextensie aspect.
------------
xvi

samenstelling en structuur

Het causale lichaam bestaat uit materie van de eerste, tweede en derde subniveaus van het mentale niveau.
            De student zal zich herinneren dat een atoom van mentale materie 494 of 5,764, 801—zeg ongeveer 53/4 miljoen—“luchtbellen in koilon”[1] bevat.
            Bij gewone mensen is het causale lichaam nog niet helemaal actief en daarom is alleen die materie welke tot het derde subniveau behoort geactiveerd. Als het ego, gedurende zijn lange evolutie, zijn latente vermogens ontvouwt, wordt de hogere materie geleidelijk tot leven gebracht; maar het is alleen in de volmaakte mens, die we Adept noemen, dat het volledig is ontwikkeld.
            Het is moeilijk om een causaal lichaam helemaal te beschrijven, omdat de zintuigen die tot de causale wereld behoren anders en meer ontwikkeld zijn dan die we op het fysieke niveau gebruiken. Het beeld van een causaal lichaam, zoals dat voor een helderziende mogelijk is om naar de fysieke hersenen over te brengen, stelt het voor als een ovaal, dat in wezen de vorm van alle hogere lichamen is, en dat het fysieke lichaam van de mens ongeveer 46 cm vanaf de buitenkant van het fysieke lichaam omringt.
            Een menselijk wezen, dat net is geïndividualiseerd uit het dierenrijk, heeft een causaal lichaam van minimale afmeting.
            Bij een primitief mens lijkt het causale lichaam op een bel en geeft de indruk leeg te zijn. Het is meer een kleurloze film, net voldoende om zichzelf bij elkaar te houden en om een reïncarnerende entiteit te vormen, maar meer niet. En hoewel het is gevuld met hogere materie, is die nog niet tot activiteit gebracht, en daarom lijkt het kleurloos en transparant. Als de mens zich ontwikkelt, wordt deze materie tot leven gewekt door de trillingen die het bereiken vanuit de lagere lichamen. Dit gebeurt slechts langzaam, omdat de activiteiten van de mens in de vroege stadia van evolutie niet van dien aard zijn om zich uit te kunnen drukken in materie die zo fijn is als het causale lichaam. Maar als een mens het stadium bereikt waar hij in staat is tot abstract denken, of onzelfzuchtige emotie, wordt het causale lichaam gewekt om te reageren.
            De trillingen die zo worden opgewekt zijn in het causale lichaam zichtbaar als kleuren, zodat het, in plaats van slechts een transparante bel, een ruimte wordt die gevuld is met de meest liefelijke en delicate tinten, zo mooi dat het alle begrip te boven gaat.
            De student zal bekend zijn met de betekenis van de verschillende kleuren in de astrale en mentale lichamen. Dus bleekroze betekent onzelfzuchtige liefde; geel hoog intellectueel vermogen; blauw devotie; sympathie wordt uitgedrukt door groen; en helder paarsblauw geeft de hogere spiritualiteit aan. Dezelfde kleuren zijn in de vastere lichamen natuurlijk veel minder delicaat en levendig.
            Omdat in de loop van de evolutie in de lagere werelden een mens vaak ongewenste eigenschappen in zijn lagere lichamen brengt, die totaal ongeschikt voor het leven als ego zijn—zoals bv. trots, geïrriteerdheid en sensualiteit—kan daarom geen enkele daarvan tot uitdrukking komen in het causale lichaam.


Diagram xxiv:—De subniveaus van de astrale en mentale niveaus zijn afnemend in grootte voorgesteld, om hun groter wordende fijnheid aan te geven als we opstijgen van de lagere naar de hogere werelden.
                De openingen tussen de aangrenzende subniveaus van elk niveau betekenen dat enkele van de “vibraties” van een bepaald subniveau overgedragen kunnen worden naar het subniveau dat daar onmiddellijk boven ligt. Deze openingen of doorgangen worden steeds nauwer, wat betekent dat alleen de fijnste trillingen door kunnen gaan naar de hogere niveaus.
                De openingen tussen elk subniveau van het astrale niveau en het overeenkomstige subniveau van het mentale niveau, geven aan dat er ook een mogelijkheid bestaat om een hogere astrale vibratie over te brengen naar het overeenkomstige mentale subniveau.
                Het diagram laat verder nog zien dat het mentale lichaam direct wordt beïnvloed door de vier lagere niveaus van de astrale wereld, terwijl het causale lichaam alleen wordt beïnvloed door de drie hogere niveaus van astrale materie.

Diagram xxiv kan helpen de oorzaak te verklaren voor dit belangrijk fenomeen. Elke sectie van het astrale lichaam werkt sterk in op materie van het corresponderende mentale subniveau. Omdat de grovere vibraties van het astrale lichaam alleen tot uitdrukking komen in de lagere subniveaus van de astrale wereld, beïnvloeden ze alleen het mentale lichaam en niet het causale. Het causale lichaam wordt daarom alleen beïnvloed door de drie hogere gedeelten van het astrale lichaam en de trillingen in die gedeelten vertegenwoordigen alleen goede eigenschappen. Het praktische gevolg hiervan is dat de mens in zijn ego, dat zijn ware zelf is, niets dan goede eigenschappen kan inbouwen. De slechte kwaliteiten, die hij ontwikkelt, zijn vanuit het oogpunt van het ego slechts tijdelijk en moeten worden verworpen als de mens verder gaat, omdat hij dan niet langer materie in zich draagt waardoor ze tot uitdrukking kunnen komen.
            Voor gekleurde illustraties van causale lichamen in verschillende stadia van ontwikkeling wordt de student als volgt verwezen naar Man Visible and Invisible, van Bishop C. W. Leadbeater:—

Causaal lichaam van de primitieve mens                                                                            Plaat V, bladzijde 66
Causaal lichaam van de gemiddelde mens                                                                         Plaat VIII, blz. 91
Causaal lichaam van de ontwikkelde mens                                                                                    Plaat XXI, blz. 118
Causaal lichaam van de Arhat                                                                                                                                 Plaat XXVI, blz. 138

            Zoals gezegd, is het causale lichaam van een primitief mens als een gigantische zeepbel, transparant en toch schijnend. Het is bijna leeg en dat weinige wat er in is vertegenwoordigt bepaalde kwaliteiten die al zijn ontwikkeld in de Groepsziel, waarvan het voordien een deel van was. De zwakke aanwijzingen van deze trillingen zijn zichtbaar in het jonge causale lichaam als schijnende kleurvonken.
            Men zou kunnen denken dat het causale lichaam van een primitief mens in het begin erg klein zou zijn; maar dit is niet het geval; zijn causale lichaam is net zo groot als elk ander; het neemt in een later stadium toe in grootte, maar niet voordat het bezield en gevuld is met actieve materie.
            Bij een gemiddeld mens is er een andere toename van de inhoud van de grote ovale film. Er bestaat nu een bepaalde hoeveelheid van een uitzonderlijk fijne en etherische kleur binnenin, hoewel hij nog steeds voor minder dan de helft gevuld is. Er is iets van het hogere intellect zichtbaar en ook iets van het vermogen tot devotie en onzelfzuchtige liefde. Er is ook een flauwe tint van dat heel delicate violet wat het vermogen tot liefde en devotie aan het hoogste ideaal aangeeft, en een flauwe schaduw van het heldere groen van sympathie en mededogen.
            Zodra de mens zich spiritueel begint te ontwikkelen, of alleen het hogere intellect, vindt er een verandering plaats. Het werkelijke individu begint dan een blijvend, eigen karakter te krijgen, losstaand van dat wat zich in elk van zijn persoonlijkheden heeft gevormd, beurtelings door training en door omringende omstandigheden. Zijn karakter wordt zichtbaar door grootte, kleur, lichtsterkte en omlijning van het causale lichaam, net zoals de persoonlijkheid zichtbaar wordt door het mentale lichaam, behalve dat het hogere voertuig uiteraard subtieler en mooier is.
            Bij een spiritueel ontwikkeld mens valt een enorme verandering op. De luisterrijke schijnende film is nu helemaal gevuld met de meest lieflijke kleuren, die hogere vormen van liefde, devotie en sympathie betekenen, geholpen door een verfijnd en spiritueel intellect en door aspiraties die altijd op het goddelijke zijn gericht. Sommige van deze kleuren hebben in het fysieke kleurenspectrum geen plaats.
            De onvoorstelbaar fijne en delicate materie van zo’n causaal lichaam is zeer levend en pulseert van levend vuur, vormt een heldere globe van flitsende kleuren en de hoge trillingen zenden golven van veranderende schakeringen over het oppervlak—schakeringen die de aarde niet kent—schitterend, zacht en helder die elke beschrijving overtreffen.
            Zo’n causaal lichaam is gevuld met levend vuur dat nog uit weer een hoger niveau wordt getrokken, waarmee het lijkt te zijn verbonden door een trillende draad van intens licht—de Sutratma—die levendig de Stanza’s van Dzyan in herinnering roept: “De vonk hangt aan de vlam met de fijnste draad van Fohat”. Als de ziel groeit en in staat is om meer en meer te ontvangen uit de onuitputtelijke oceaan van de Goddelijke Geest, die door de draad naar beneden stroomt als een kanaal, wordt het kanaal wijder en verleent een ruimere doorgang aan de stroom, totdat deze op het volgende subniveau voorgesteld kan worden als een waterspuit die hemel en aarde verbindt, en nog hoger zelfs als een bol, waardoor de levende bron stroomt, tot het causale lichaam op lijkt te lossen in het opdringende licht. Zoals de stanza zegt: “De draad tussen de wachter en zijn schaduw wordt steeds sterker en schitterender bij elke verandering. Het ochtendzonlicht is veranderd in het licht van midden op de dag. Dit is uw huidige cirkel, zei de vlam tot de vonk. Gij zijt mijzelf, mijn beeltenis en mijn schaduw. Ik heb mijzelf in u gekleed en gij bent mijn vahan[2]  voor de dag ‘Wees met ons’ als ge opnieuw mijzelf en anderen zult worden, gij en ik.”
            Hierboven werd gezegd dat bij de onontwikkelde mens het causale lichaam eerst bijna leeg is en als de mens zich ontwikkelt het ovaal gelijdelijk vult. Als het helemaal gevuld is, zal het niet alleen beginnen toe te nemen in grootte maar ook zullen er in alle richtingen krachtstromen van uitgaan. Dit is in feite een van de voornaamste karaktereigenschappen van de ontwikkelde mens—zijn vermogen om te fungeren als een kanaal voor hogere kracht. Want zijn behulpzame houding en het vermogen om te geven, maakt het voor de goddelijke kracht mogelijk om in een onophoudelijke stroom op hem neer te dalen en kan door hem velen bereiken die nog niet sterk genoeg zijn om dat rechtstreeks te ontvangen.
            Verder komt er uit het bovenste gedeelte van het causale lichaam een kroon van schitterende vonken naar beneden die de activiteit van het spirituele aangeven en die veel bijdraagt aan de schoonheid en de waardigheid van het voorkomen. Het maakt niet uit waar de lagere mens zich mee bezighoudt op het fysieke niveau, de vonken blijven stromen. Dat komt omdat wanneer eenmaal de ziel of het ego van de mens is ontwaakt op zijn eigen niveau en iets van zichzelf in relatie tot het Goddelijke begint te begrijpen, kijkt hij altijd omhoog, naar de bron waar hij vandaan kwam, helemaal ongeacht de handelingen die hij op de lagere niveaus uitvoert.
            Men moet onthouden dat zelfs de edelste persoonlijkheid slechts een kleine en gedeeltelijke uitdrukking is van het ware hogere zelf en dat zodra het hogere zelf om zich heen begint te kijken, openen zich haast oneindige mogelijkheden, waarvan we ons in dit verkrampte fysieke leven geen voorstelling kunnen maken.
            Dit omhoog stromen van spirituele aspiratie welke de mooie kroon van de ontwikkelde mens vormt is het kanaal waardoor de goddelijke kracht afdaalt: zodat hoe sterker zijn spirituele aspiratie wordt, des te sterker het karakter van de zegen van boven.
            In het causale lichaam van een Arhat, d.w.z. van iemand die de Vierde van de grote Inwijdingen heeft doorlopen—hebben de kleuren twee eigenschappen die onverenigbaar zijn met het fysieke niveau. Zij zijn etherischer en delicater dan hiervoor werd beschreven: tegelijkertijd zijn ze voller, schitterender en stralender. De afmeting van het causale lichaam is vele male groter dan die van het fysieke lichaam en er is een ontzagwekkende ontwikkeling van het hoogste intellect, liefde en devotie, grote rijkdom aan sympathie en de hoogste spiritualiteit.
            De kleurbanden zijn nu geordend in concentrische cirkels, terwijl hier doorheen en  naar buiten stromen van wit licht gaan, vanuit het centrum. De uitstraling van Goddelijke invloed is dus enorm geïntensifieerd want de mens is een bijna volmaakt kanaal geworden voor het leven en de kracht van de Logos.
            Het causale lichaam van een Adept of Meester is enorm in grootte toegenomen en straalt met een zonachtige glorie die het voorstellingvermogen in lieflijkheid te boven gaat. Voor de schoonheid en de kleuren heeft de taal geen woorden, zegt Bishop Leadbeater. Zo’n voertuig zou op zichzelf een complete studie vergen maar dat ligt buiten de mogelijkheden behalve voor hen die al ver op het Pad zijn.
            Zoals in het lichaam van de Arhat bewegen de kleuren niet langer in draaiende wolken maar zijn geordend in grote concentrische schillen, overal doordrongen van stralend, levend licht die altijd van hem, als middelpunt, uitgaan.
            De volgorde van de kleuren kan variëren naar gelang het type waar de Adept toe behoort, zodat er verschillende opvallende variëteiten bestaan. Een accurate overlevering hiervan is bewaard gebleven in vele van de vele ruw getekende voorstellingen van de Heer Boeddha, op de tempelmuren van Sri Lanka. De Grote Leraar wordt meestal voorgesteld omringd met een aura; en, hoewel de kleuren en de algemene samenstelling van die aura misschien niet geheel juist is, en zelfs onmogelijk, als het bedoeld was als de aura van een gewoon mens, of zelfs voor iemand met de rang van een Meester, is het toch een ruwe en materiële representatie van het werkelijke hogere voertuig van een Adept van die bepaalde soort, waar dit Grote Wezen toe behoort.
            Het causale lichaam wordt soms het “aurische ei” genoemd. Maar, toen H. P. Blavatsky sprak over het heilige aurische ei, is het waarschijnlijk dat ze de vier permanente atomen bedoelde—meer specifiek, de fysieke en astrale permanente atomen, de mentale unit, en het mentale permanente atoom—in een omhulsel van materie van het atmische of nivanische niveau.
            Het causale lichaam staat ook bekend als de Agoeides, de verheerlijkte mens; het is de afspiegeling van zijn vorige voertuigen, maar bevat de essentie van alles wat in elk daarvan het beste was. Het geeft dus min of meer volledig aan wat de Godheid bedoelt met: dat door ervaring groeit wat de mens zal worden. Want, zoals we zagen, door observatie van het causale lichaam is het mogelijk het stadium van evolutie te zien dat de mens heeft bereikt. Niet alleen kan zijn historie gelezen worden maar ook een aanzienlijke hoeveelheid van de toekomst die voor hem ligt.
            De verheerlijkte vorm in het causale lichaam is een benadering van het archetype dat dichterbij komt als de mens zich ontwikkelt. De menselijke vorm lijkt het model te zijn voor de hoogste evolutie in dit specifieke systeem. Het verschilt enigszins op verschillende planeten maar is in algemene zin ongeveer hetzelfde. In andere zonnestelsels zijn de vormen misschien helemaal anders: op dat punt hebben we geen informatie.
            Prana of Vitaliteit bestaat op alle niveaus en moeten daarom ook een rol spelen in het causale lichaam, maar hierover is op dit moment ook geen informatie beschikbaar.
            We weten echter dat na het vormen van het causale lichaam de complexiteit van de prana stromen in het zenuwstelsel van het fysieke lichaam toeneemt en wordt verrijkt in het proces van de menselijke evolutie. Want, als het bewustzijn actief wordt op het mentale gebied, vermengt de prana van dat gebied zich met het lagere, terwijl de activiteit van het bewustzijn zich uitbreidt naar hogere regionen.
            In het causale lichaam, zoals in alle andere voertuigen, bestaan Chakra’s, of Krachtcentra, die naast andere functies, dienen als verbindingspunten waardoor kracht van het ene voertuig naar het andere stroomt. Momenteel echter bestaat er geen informatie over de Chakra’s van het causale lichaam.
-------------------
hoofdstuk xvii

causale gedachte

Het mentale niveau, zoals we weten, is het gebied van het denken, of het manas in de mens. Zoals we al zagen bestaat het niveau uit twee delen, het hogere, dat uit de drie hoogste subniveaus bestaat en het lagere dat de vier lagere omvat. Deze twee afdelingen staan bekend als arupa of vormloos en rupa, dat wat vorm heeft.
            In de mens heeft het Intellect het causale lichaam als voertuig, met als functie het abstracte denken, terwijl het gewone denken het mentale lichaam als voertuig heeft, met als functie het concrete denken.
            Het denken verzamelt kennis door het gebruik van de zintuigen voor observatie: het werkt door zijn waarneming en maakt naar aanleiding daarvan begrippen. De vermogens zijn aandacht, geheugen, redeneren door inductie en deductie, verbeelding, enz.
            De namen arupa en rupa worden gebruikt om een bepaalde kwaliteit van stof van de mentale wereld aan te duiden. In het lagere gedeelte is de materie door het menselijke denken gemakkelijk in vastomlijnde vormen te kneden; op het hogere niveau gebeurt dit niet, de meer abstracte gedachte op dat niveau openbaart zich voor het oog van de helderziende in flitsen of stromen.
            Op de arupa niveaus is het verschil in het resultaat van gedachte heel kenmerkend, vooral wat betreft de elementaire essentie. De verstoring die in de zuivere materie van dit niveau teweeg wordt gebracht is gelijk, maar zeer versterkt in deze veel fijnere soort van materie. Maar in de elementale essentie wordt helemaal geen vorm gecreëerd en de manier van actie is geheel veranderd.
            Op de lagere subniveaus zweeft een elementale of gedachtevorm, die daar is geschapen, rond de persoon waar de gedachte naar uit gaat en wacht op een gunstige gelegenheid om zijn energie te hechten aan diens mentale, astrale of zelfs fysieke lichaam. Maar op de drie hogere subniveaus is het resultaat een soort lichtende flits van de essentie van het causale lichaam van de denker, direct naar het causale lichaam van het object van zijn denken.
            Op de lagere subniveaus is het denken enkel gericht op de persoonlijkheid, op de hogere niveaus beïnvloeden we het reïncarnerende ego, de ware mens. Als de boodschap betrekking heeft op de persoonlijkheid, zal die de persoonlijkheid alleen kunnen bereiken van bovenaf door het instrumentaal van het causale lichaam.
            Er wordt gezegd dat het een buitengewoon is om te zien hoe een abstract of arupa idee verandert in een concrete of rupa gedachte, als het idee zichzelf kleedt in de materie van de lagere subniveaus.
            Het simpele standaard voorbeeld is dat van een driehoek. Hoewel het moeilijk is om het abstracte idee van een driehoek op de arupa niveaus in woorden te beschrijven omdat het behoort tot de wereld van de vorm, is het abstracte idee van een driehoek realiteit op de arupa niveaus. Het is een niet-figuur die toch een figuur is. De figuur—die nog geen specifieke figuur is, wordt omlijnd door drie lijnen maar nog niet door specifieke lijnen: de drie hoeken hebben de eigenschap om samen twee rechte hoeken te maken; maar het zijn nog geen specifieke hoeken.
            Op de arupa niveaus is dit abstracte idee van een driehoek echt. Met de zintuigen van het causale lichaam wordt het zo gezien of begrepen. Het is een kwestie van bewustzijn welke buiten de waarnemer bestaat, zelfs al is het niet wat we gewoonlijk bedoelen met een vorm.
            Als zo’n abstracte driehoek in contact komt met de materie van de rupa subniveaus ontstaat onmiddellijk een oneindig aantal driehoeken, waarvan elk een duidelijke vorm heeft. Er zullen driehoeken zijn van elk denkbare vorm—gelijkzijdig, gelijkbenig, rechthoekig, ongelijkzijdig, scherphoekig, stomphoekig—die allemaal in zichtbare vorm komen.
            Als het abstracte idee naar beneden is gebracht door het causale lichaam, wordt de waarnemer een bron van driehoeken die in alle richtingen gaan, zoals een waterstraal, die tot een coherente massa wordt die als een fontein neerkomt en zich splitst in ontelbare sproeiende druppels.
            Zoals uitgebreid werd uitgelegd in The Mental Body, neemt het concrete denken de vorm aan van de dingen waar we aan denken: abstracte ideeën, die als ze neerkomen in de rupa niveaus, doen zich meestal voor als allerlei perfecte en de mooiste geometrische figuren. Men moet echter onthouden dat vele gedachten die hier niet meer zijn dan louter abstracties, op het mentale niveau concrete feiten worden.
            Causaal bewustzijn heeft dus betrekking op de essentie van iets en het lagere denken bestudeert de details. Met het denkenvermogen draaien we om iets heen of we proberen het te verklaren: met het causale bewustzijn nemen we de essentie van een idee van iets waar en bewegen het als geheel, zoals men een stuk verplaatst bij het schaken. Het causale niveau is een wereld van werkelijkheden: we hebben niet langer te maken met emoties, ideeën of begrippen maar met de dingen zelf.
            Het is misschien goed om meer gedetailleerd het proces te beschrijven hoe men tot causaal denken komt. Terwijl het lagere denken zich helemaal bezighoudt met met mentale beelden die verkregen zijn door gevoelens en het logisch redeneren over concrete objecten en zich bezig houdt met de hoedanigheden die het ene object doen verschillen van het andere, heeft het ego, dat het causale bewustzijn gebruikt, geleerd duidelijk onderscheid te maken tussen objecten door zich bezig te houden met hun ongelijkheid en begint hen dan te groeperen door eigenschappen die in een aantal objecten overeenkomen, of juist verschillen, en maakt tussen hen een verbinding.
            Het selecteert en abstraheert, deze overeenkomstige eigenschap en zet alle objecten die deze bezit apart van de rest die dat niet heeft. Op die manier ontwikkelt het het vermogen om identiteit tussen diversiteit te kunnen herkennen, een stap in de richting van de latere herkenning van de Ene die achter het vele bestaat.
            Zo classificeert het alles om zich heen, ontwikkelt synthetische vaardigheid en leert samen te voegen en analyseren.
            Dan doet het een andere stap en krijgt van de algemene kenmerken een idee, gescheiden van de objecten waarin ze voorkomen en construeert zo een soort van mentaal beeld dat hoger staat dan het beeld van het concrete object—het beeld van een idee dat geen feitelijk bestaan heeft in de wereld van de vorm maar dat bestaat op een hoger niveau in de mentale wereld en dat materiaal verschaft waarmee het ego, de Denker zelf kan werken.
            Het lagere denkvermogen bereikt het abstracte idee door redeneren en door dat te doen brengt het zijn verheven vlucht tot stand, raakt de schat van de vormloze wereld aan en kan dan vaag zien wat zich daarachter bevindt.
            De Denker met zijn causaal bewustzijn, ziet deze ideeën en leeft gewoonlijk temidden daarvan. Als hij oefent en het vermogen van abstract denken ontwikkelt, functioneert hij in zijn eigen wereld doeltreffend en begint en begint aan zijn leven van actief functioneren op zijn eigen niveau.
            Zo’n mens zal weinig geven om een het leven van de zintuigen, van externe observatie of van mentaal gebruik van beelden van externe objecten. Zijn vermogens zijn naar binnengericht en reiken niet langer naar buiten op zoek naar bevrediging. Hij verblijft rustig in zichzelf, geboeid door filosofische problemen, door de diepere aspecten van het leven en het denken, zoekend naar het begrijpen van oorzaken, i.p.v. zichzelf te belasten met gevolgen en hij komt steeds dichterbij het kennen van het Ene dat aan alle diversiteit van de externe wereld ten grondslag ligt.
            De manier om van het lagere mentale naar het causale bewustzijn over te gaan door een geordend proces van concentratie, meditatie en contemplatie, wordt gedetailleerd beschreven in The Mental Body en hoeft hier niet te worden herhaald.
            Op de hogere niveaus van de mentale wereld is de kracht van het denken veel sterker dan op de lagere niveaus: een reden hiervoor is dat er relatief weinigen zijn die op deze hogere niveaus kunnen denken, alle gedachten die hier ontstaan hebben de ruimte praktisch voor zich alleen: d.w.z. er zijn niet veel andere gedachten in die sfeer waar ze mee te maken krijgen.
            De meeste gedachten van de gewone mens beginnen in het mentale lichaam, op de lagere mentale niveaus en kleden zich bij het afdalen met de bijbehorende astrale elementale essentie. Maar als een mens actief is op de causale niveaus begint zijn denken daar en kleedt zich eerst in de elementale essentie van de lagere niveaus van het mentale niveau en is daardoor oneindig veel fijner, meer indringend en in vele opzichten doeltreffender.
            Als het denken uitsluitend gericht wordt op hogere onderwerpen, kunnen de vibraties zo fijn zijn dat ze helemaal geen uitdrukking kunnen vinden op het astrale niveau. Maar als ze die lagere niveaus wel raken, zullen ze dat met een veel groter resultaat doen dan die welke ontstaan zijn op een niveau dat veel dichter ligt bij die lagere niveaus.
            Als we nog wat verder doorgaan op dit gegeven, is het duidelijk dat het denken van een Ingewijde, dat zijn oorsprong vindt op het Buddische niveau, helemaal boven de mentale wereld, zichzelf zal kleden in het materiaal van de causale subniveaus. Zo ook zal de gedachte van de Adept neerdalen van het Atmische niveau en zich bedienen van de geweldige en volledig onkenbare vermogens van regionen die buiten het bevattingsvermogen van de gewone mensheid liggen.
Daarom de waarheid in het gezegde dat het werk van een dag, op niveaus zoals deze, in efficiëntie het zwoegen van duidend jaar op het fysieke niveau te boven gaat.
Studenten die niet bekend zijn met het causale denken, het denken in principes, moeten er om denken dat zij niet, bij hun pogingen om abstract te gaan denken, eerst hoofdpijn krijgen, wat natuurlijk zou betekenen dat het mechanisme van de hersenen wordt overbelast. Regelmatige meditatie, enkele jaren volgehouden, zou het causale bewustzijn bevattelijk moeten maken om aangeraakt te worden door het mentale bewustzijn. Als dat zo is, zal abstract denken op de causale niveaus mogelijk zijn zonder het denkmechanisme te overspannen.
Als de inspanning om een abstract begrip te vormen, zeg van een driehoek, is geslaagd, kan de student zich eerst een beetje duizelig voelen door de inspanning om het abstracte idee te vatten; later zal zijn bewustzijn veranderen en helder worden. Dat betekent dat het bewustzijnscentrum overgeplaatst is van het mentale lichaam naar het causale lichaam en dat de student bewust wordt in zijn causale lichaam, van een ver bestaan buiten zichzelf.
Het is de “ intuïtie” van het causale lichaam die het uiterlijke herkent. “De intuïtie” of Buddhi, zoals we in een later hoofdstuk zullen zien, herkent het innerlijke, stelt in staat om de dingen van binnenuit te kennen. Met de intellectuele intuïtie kent men de dingen die buiten onszelf bestaan.
De student wordt er nogmaals aan herinnerd dat ondanks de uiterlijke verschillen in het functioneren tussen het hogere en lagere denken, Manas, de Denker, één is, het Zelf in het causale lichaam. Het is de bron van ontelbare energieën, van ontelbare soorten trillingen. Het zendt deze uit, van zichzelf uitstralend. De subtielste en fijnste hiervan drukken zich uit in de materie van het causale lichaam, dat alleen fijn genoeg is om er op te reageren. Ze vormen dat wat soms de Zuivere Rede wordt genoemd, waarvan de gedachten abstract zijn en waarvan de manier om kennis te verkrijgen intuïtie is. De zuivere natuur ervan is kennis en het herkent de waarheid als zijnde zichzelf.
De minder subtiele vibraties die van de ene Denker uitgaan trekken de materie van de lagere mentale wereld aan en worden de activiteiten van het lagere denken, zoals al is beschreven.
Het is misschien wat ongelukkig dat er soms over Buddhi wordt gesproken als de Zuivere Rede en dat die eigenschap intuïtie wordt genoemd. Als de psychologie verder wordt ontwikkeld, zullen er ongetwijfeld betere termen worden gevonden en aangenomen, in het bijzonder voor de verschillende functies van het causale bewustzijn en voor de Buddhische eigenschappen.
Hierboven werd gezegd, dat de aard van Manas “kennis” is. Dat is zo omdat Manas in de atomische materie van het mentale niveau de reflectie is van het cognitieve aspect van het Zelf—van het Zelf als Kenner. Daarom is het mogelijk om het vermogen te ontwikkelen van kennen op het eerste gezicht. Dit kan alleen als het lagere denken, met zijn langzame redenering wordt getransformeerd. Want als het “Ik”—de uitdrukking van het Zelf wiens “aard kennis is”—in contact komt met een waarheid, vindt het zijn eigen gebruikelijke trilling en is daardoor in staat om een samenhangend beeld in zichzelf te vormen; terwijl valse oorzaken een verstoord beeld geven, uit proportie, door de door de aard van de reflectie.
Als het lagere denken een steeds meer ondergeschikte positie inneemt, nemen deze vermogens van het ego een eigen overwicht en intuïtie aan —wat analoog is aan directe visie op het fysieke niveau—neemt de plaats in van redeneren, en kan vergeleken worden met de fysieke tastzin.
Dus ontwikkelt intuïtie zich vanuit het redeneren op dezelfde ononderbroken manier, en zonder verandering van wezenlijke aard, zoals het oog zich ontwikkelt uit aanraking. De verandering van de “manier” zou onze ogen niet moeten sluiten voor de ordelijke en natuurlijke manier van de successievelijke evolutie van het vermogen.
De student moet natuurlijk voorzichtig zijn bij het onderscheiden van echte intuïtie en de pseudo-intuïtie van de onintelligente persoon, welke meer bestaat uit impuls, geboren uit begeerte en die niet hoger maar lager staat dan redenering.
Het denkproces ontwikkelt de spirilae in de fysieke atomen: daarom ontwikkelen de mensen die dag na dag zorgvuldig denken niet alleen hun eigen denkvermogen maar vermeerderen ook voor anderen een hoeveelheid beschikbaar materiaal van een hogere soort, dus ze maken het hogere denken makkelijker.
In het etherische lichaam van de mens wordt het voorhoofdschakra, of het krachtscentrum, wat het donkerblauwe prana gebruikt, in verband gebracht met het principe van hoger manas.

---------------------
hoofdstuk xviii

ontwikkeling en kwaliteiten van het causale lichaam

In hoofdstuk XV zagen we dat alleen goede elementen worden opgeslagen in het causale lichaam, het kwaad vindt in dat lichaam geen wijze van uitdrukking. Nu gaan we deze materie nader bekijken en de effecten van het kwaad die meer en minder rechtstreeks op het causale lichaam van invloed zijn, bestuderen.
            Bij een primitief mens is de groei van het causale lichaam uitzonderlijk langzaam. Zoals we zagen worden hogere eigenschappen in de lagere werelden ontwikkeld door sympathische trilling en langzaam in het causale lichaam ingebouwd: maar in het leven van een primitief mens zullen erg weinig gevoelens of gedachten vanuit de hogere wereld zijn die gunstig zijn voor de groei van de echte mens. De groei is dus langzaam omdat de rest van het leven er niet aan meewerkt.
            Maar zelfs de slechtste mens kan zich over het algemeen op het causale niveau manifesteren maar dan als een volledig onontwikkelde entiteit. Zijn slechte gewoonten, zelfs als ze levens lang zijn volgehouden, kunnen het causale lichaam niet vervuilen. Ze kunnen het wel steeds moeilijker maken om de tegengestelde kwaliteiten te ontwikkelen.
            In alle gevallen betekent de aanwezigheid van een slechte kwaliteit in de persoonlijkheid het ontbreken van de tegengestelde eigenschap in het causale lichaam. Want een ego kan niet slecht zijn maar wel imperfect. De kwaliteiten die het ego ontwikkelt kunnen alleen maar goed zijn en indien ze goed ontwikkeld zijn komen ze tot uitdrukking in zijn talloze persoonlijkheden: daarom maken die persoonlijk-heden zich nooit schuldig aan de ondeugden die het tegenovergestelde van die goede kwaliteiten zijn.
            Een ontbrekende goede eigenschap kan toch in het ego aanwezig zijn, hoewel die misschien nog niet actief zal zijn geworden. Zodra die wel werkzaam wordt, zal de intense trilling op de lagere lichamen inwerken en zal het onmogelijk zijn, voor de tegengestelde slechte krachten ooit weer een plek te vinden.
            Wanneer er een hiaat bestaat in het ego, wat aangeeft dat er een kwaliteit onontwikkeld is, hoeft niet per definitie een bepaalde ondeugd te bestaan in de persoonlijkheid; maar er is dan ook niets positiefs in de persoonlijkheid die de groei van die eigenschap zal tegenhouden. Omdat waarschijnlijk alle mensen om hem heen die ondeugd bezitten en omdat de mens een imiterend wezen is, is het meer dan waarschijnlijk dat hij die ondeugd wel zal ontwikkelen. De ondeugd echter, zoals we zagen, behoort alleen tot de lagere voertuigen en niet tot de werkelijke mens in het causale lichaam. In die lagere lichamen kan door herhaling een kracht ontwikkelen die nauwelijks is te weerstaan; maar als het ego zich inzet om de tegenovergestelde eigenschap te ontwikkelen, wordt de ondeugd bij de wortel uitgerukt en kan dan niet langer bestaan, noch in dit leven noch in welke die zullen volgen.
            Dus de snelste manier om van het kwaad af te komen en terugkeer te voorkomen is om het hiaat in het ego te vullen, zodat de goede eigenschap die zo wordt ontwikkeld een integraal deel wordt van het karakter van de mens in al zijn toekomstige levens.
            Omdat het kwaad niet definitief kan worden opgeslagen in het causale lichaam kan het bedrijven van kwaad het toch beïnvloeden; want elke versterking van kwaad in de lagere voertuigen, elke toegeeflijkheid in de lagere werelden heeft de neiging iets van de glans van de tegengestelde eigenschappen in het causale lichaam weg te nemen.
            Het “Ik” kan niets assimileren wat slecht is, want dat kan het “Ik” niveau van bewustzijn niet aanraken. Het ego is niet bewust van kwaad; het weet daar niets van af zodat het geen indruk op hem maakt. Het ergst denkbare resultaat dat door vele levens van een lage soort kan ontstaan is wat we een bepaald onvermogen kunnen noemen om de tegengestelde goede indrukken voor lange tijd niet te kunnen ontvangen, een soort van lamheid of verkramping van de materie in het causale lichaam. Dit is niet zozeer bewustheid als wel onbewustheid; een onbewustheid die indrukken van de tegengestelde soort weigert.
            Dit effect werd waargenomen bij het bestuderen van vorige levens toen men probeerde te begrijpen hoe het kwam dat het causale lichaam niet was beschadigd gedurende een lange reeks van primitieve levens. In gevallen waar er een abnormaal aantal van zulke levens was, werd het effect van verkramping waargenomen, veroorzaakt door de aanhoudende inwerking van het kwaad gedurende een lange tijd. Een aantal levens waren toen nodig voor het herstel van de reagerende vitaliteit in het causale lichaam. Zulke gevallen komen echter niet vaak voor.
            We gaan nog wat verder met de bestudering van de effecten van het kwaad. Als het kwaad subtiel en aanhoudend is, doet het als het ware een deel van het individu verdwijnen. Als het kwaad voortdurend in stand wordt gehouden raakt het mentale lichaam zo verstrengeld met het astrale lichaam dat het zich daar na de dood niet meer helemaal van kan losmaken; een deel ervan wordt losgescheurd en als dan het astrale lichaam sterft en desintegreert, gaat het materiaal van het mentale lichaam dat was losgescheurd terug naar de algemene opslag van mentale materie en raakt dus voor het individu verloren. In gewone gevallen gaat de schade aan het causale lichaam niet verder dan dit. We zullen ons met dit onderdeel meer in technische zin bezighouden in hoofdstuk xxv.
            Waar echter het ego sterk is, qua intellect en wil, zonder tegelijkertijd te groeien in onzelfzuchtigheid en liefde, trekt het zichzelf samen rond het eigen afgescheiden centrum, i.p.v. door groei uit te zetten: zo bouwt het een muur van egoïsme om zich heen en gebruikt zijn ontwikkelende krachten voor zichzelf en niet voor anderen. In die gevallen ontstaat de mogelijkheid, zoals in vele wereldgeschriften wordt aangegeven, van het ego dat zich tegen de “Goede Wet” verzet door steeds vrijwillig tegen de evolutie te vechten. Dan vertoont het causale lichaam donkere schakeringen, veroorzaakt door samentrekking en verliest het de schitterende schijn die zijn kenmerk is. Dergelijke schade kan niet teweeg worden gebracht door een armelijk ontwikkeld ego noch door normale hartstochtelijke of mentale gebreken. Om een zo verreikende beschadiging te bereiken moet een ego hoog ontwikkeld zijn evenals zijn energieën op het mentale niveau.
            Het is hierdoor dat ambitie, trots en intellectuele vermogens, gebruikt voor zelfzuchtige doeleinden, veel gevaarlijker en dodelijker zijn in hun resultaat dan de meer tastbare gebreken van de lagere natuur zodat de “Farizeeër” vaak verder is verwijderd van het “Koninkrijk Gods” dan de “tollenaar en zondaar”. Langs deze lijn ontwikkelt zich de “zwarte magiër”, de mens die lust en begeerte bestrijdt, de wil en de hogere geestelijke vermogens ontwikkelt, niet om ze te offeren als krachten om de evolutie van het geheel vooruit te helpen maar om alles voor zichzelf als eenheid bijeen te graaien, om vast te houden en niet om te delen. Zulke mensen handhaven de afgescheidenheid tegenover de eenheid, proberen de evolutie af te remmen i.p.v. te versnellen. Zij vibreren in dissonantie met het geheel, i.p.v. in harmonie en lopen het gevaar dat het ego verscheurd raakt, wat het verlies betekent van alle vruchten van de evolutie.
            Tot nu toe hebben we voornamelijk gesproken over de effecten van het kwaad op de menselijke groei: nu gaan we kijken naar de andere kant van de medaille. Zij die iets beginnen te begrijpen, kunnen van de ontwikkeling daarvan een levensdoel maken. Zij kunnen proberen om onzelfzuchtig te denken, voelen en handelen en daardoor bijdragen aan groei en ontwikkeling. Leven na leven gaat de evolutie van het individu door, en door mee te helpen aan groei door bewuste inspanning werken we in harmonie met de Goddelijke Wil en werken we mee aan het doel waarvoor we hier zijn. Niets van het goede dat eenmaal geweven is in het causale lichaam kan ooit verloren gaan of oplossen: want dit is de mens die leeft, zo lang als hij mens blijft.
            Zo zien we dat door de wet van evolutie alles wat slecht is, hoe sterk het ook mag zijn, in zichzelf de kiem draagt van de eigen vernietiging, omdat alles wat goed is het zaad van onsterflijkheid in zich draagt. Het geheim hiervan ligt in het feit dat alle slechte disharmonieus is, omdat het zichzelf tegenover de kosmische wet plaatst. Vroeg of laat wordt het daarom door die wet gebroken. Alles wat goed is, van de andere kant, en in harmonie met de wet, gaat er in op en wordt erdoor voort- gedragen: het wordt een deel van de evolutiestroom en kan daardoor nooit oplossen of vernietigd worden.
            We kunnen alle menselijke ervaringen zien als passerend door een fijne opening of zeef: alleen wat goed is kan erdoor: dat wat slecht is blijft achter, wordt geweigerd. In het fijne mechanisme waardoor het causale lichaam, het voertuig van de mens die volhoudt, wordt opgebouwd, ligt niet alleen de hoop van de mens maar ook de zekerheid van zijn uiteindelijke triomf. Hoewel traag, is de groei er, en hoewel de weg lang is, heeft die een eind. Het individu, dat ons Zelf is, groeit en kan nooit vernietigd worden. Zelfs als we door onze dwaasheid de groei meer vertragen dan nodig is, dan toch zal alles wat we bijdragen, hoe weinig ook, er voor altijd in bestaan en is ons eigendom in al die eeuwen die voor ons liggen.
            Omdat er niets slechts kan worden opgeslagen in het causale lichaam is het toch opgehangen aan, als we die uitdrukking mogen gebruiken, de lagere voertuigen waar het toe behoort. Want, door de wet van rechtvaardigheid, moet elk mens de resultaten ontvangen van zijn eigen handelingen, hetzij goed of slecht. Maar het kwaad werkt zich noodzakelijkerwijs uit in de lagere werelden, omdat alleen in de materie van die niveaus die vibraties tot uitdrukking kunnen komen en het heeft niet eens ondertonen die in staat zijn een reactie te ontketenen in het causale lichaam. Die kracht wordt daarom helemaal uitgewerkt op het bijbehorende niveau en reageert in totaal op zijn schepper in het astrale en fysieke leven, of in dit of in toekomstige levens.
            Concreter uitgedrukt, het resultaat van het kwaad wordt opgeslagen in de mentale unit en in de astrale en fysieke permanente atomen; en zo heeft de mens dat keer op keer opnieuw onder ogen te zien; maar het is natuurlijk heel moeilijk om op te nemen in het ego en daarmee een deel van zichzelf te maken.
            Goede daden en gedachten hebben natuurlijk ook weerslag op de lagere niveaus, maar buiten dat, hebben ze een immens effect op het causale lichaam. Dus alles heeft effect in de lagere werelden en wordt gemanifesteerd in de lagere tijdelijke voertuigen maar goede kwaliteiten, alleen, worden vastgehouden in het causale lichaam als een ware verworvenheid van de echte mens.
            Op deze manier, eerst langzaam en in de latere stadia met toenemende snelheid, wordt het causale lichaam opgebouwd. In elk stadium van groei onthult een studie van de kleuren en de banen van het causale lichaam de voortgang die het ego heeft geboekt sedert het causale lichaam voor het eerst werd gevormd, toen de entiteit voortkwam uit het dierenrijk, en het exacte stadium van evolutie waar hij nu is aangekomen.
            Zoals we zagen zetten de causale en mentale lichamen in de latere stadia van evolutie enorm uit en vertonen de meest schitterende straling van veelkleurig licht wanneer ze in rust zijn en zenden duizelingwekkende fonkelingen uit bij activiteit.
            Als het causale lichaam het vermogen heeft ontwikkeld om steeds meer van het ego uit te drukken, verwijdert het zich steeds meer van het fysieke centrum, tot de mens in staat is om honderden of zelfs duizenden personen te omvatten en zo een grote weldadige invloed uitoefent.
            Het opnemen van kwaliteiten in het causale lichaam die door de persoonlijkheid zijn ontwikkeld, is analoog aan het opnemen door de Groepsziel van ervaringen die verzameld zijn door de delen van de Groepsziel die in incarnatie zijn. Stel dat door een persoonlijkheid de kwaliteit van accuratesse is ontwikkeld, dan zal die kwaliteit, als ze wordt opgenomen door het ego in het causale lichaam, verspreid worden door het gehele causale lichaam. De hoeveelheid die voldoende was om een persoon heel accuraat te maken is slechts een onbeduidend deel van deze verworvenheden als die eigenschap wordt opgenomen door het ego. Daarom kan het vele levens duren om genoeg van die kwaliteit te ontwikkelen om die eigenschap prominent te maken in het volgende leven, vooral als het ego in de volgende incarnatie niet hetzelfde deel van zichzelf stopt maar slechts een deel van het totaal van zichzelf.
            De student moet steeds onthouden dat het causale lichaam niet het ego zelf is maar dat het alleen die materie van het hogere mentale niveau is dat is bezield en dat de kwaliteiten uitdrukt die het ego heeft verworven.
            De ware mens zelf—de goddelijke drie-eenheid in ons—kunnen we niet zien: maar hoe meer onze inzichten en kennis toenemen, hoe meer we datgene naderen wat Hem in ons versluiert. Dus kunnen we het causale lichaam beschouwen als datgene wat het meest het huidige begrip van de ware mens benadert.
            De student zal zich ook herinneren dat door de grootte en de vorm van het causale lichaam de grootte en de vorm van het mentale lichaam wordt bepaald. In feite is de aura van de mens die een bepaalde afmeting heeft, van dezelfde grootte als een sectie van het causale lichaam en dat naarmate het causale lichaam groeit die sectie groter wordt en de mens een grotere aura krijgt.
            Verder wordt het mentale lichaam, bij een ontwikkeld mens, een reflectie van het causale lichaam omdat de mens leert alleen de neigingen van het hogere zelf te volgen en zijn rede alleen daardoor te laten bepalen.
            In het meditatieproces (zie The Mental Body), als het mentale lichaam tot rust is gekomen, ontsnapt het bewustzijn daaruit en gaat door het “layacentrum”, de neutrale contactpunten tussen het mentale en causale lichaam. De doorgang wordt vergezeld van een kortstondige onbewustheid of verlies van bewustzijn—het onvermijdelijke gevolg van het verdwijnen van bewustzijnsobjecten—gevolgd door bewustzijn van het hogere. Het wegvallen van bewustzijnsobjecten, die tot de lagere werelden behoren, wordt dan gevolgd door het verschijnen van bewustzijnsobjecten van de hogere wereld. Dan kan het ego het mentale lichaam in overeenstemming met de eigen hoogstaande gedachten vullen en het doordringen met zijn eigen trillingen. Het kan het vormen naar de hoogstaande visioenen van de werelden die verder dan die van hemzelf liggen, waarvan het in zijn hoogste momenten een glimp heeft opgevangen en het kan dus naar beneden en naar buiten ideeën overbrengen waar het mentale lichaam anders niet op zou kunnen reageren.
            Zulke ideeën zijn de inspiraties van genius, de flits die met verblindend licht in het denken komt en die een wereld opent.
            Het is nuttig hier de stof te herhalen uit The Mental Body betreffende het richten van onze aandacht, niet zozeer op het lagere hersenbewustzijn als wel op dat van het ego, werkend in het causale lichaam. Genius, wat van het ego is, ziet i.p.v. te argumenteren. Ware intuïtie is een van zijn vermogens. Het lager manas of het denken dat in het hersenapparaat werkt, rangschikt feiten die door observatie zijn verkregen, weegt ze tegen elkaar af, en trekt daar conclusies uit. Door logische gevolgtrekking opereert het door de methoden van inductie en deductie.
            Intuïtie van de andere kant, zoals de etymologie aangeeft, is inzicht, binnenin kijken—een proces dat net zo snel gaat als fysiek zien. Het is de oefening van de ogen van de intelligentie, de feilloze herkenning van een waarheid gepresenteerd op het mentale vlak. Bewijs is niet nodig, omdat het boven en achter de rede staat. Er moet natuurlijk grote zorgvuldigheid in acht worden genomen om de kamische impuls te onderscheiden van ware intuïtie. Alleen als de begeerten en wensen van het lagere kamische zelf zijn uitgeblust en in rust, kan de stem van het hogere zich laten horen in de lagere persoonlijkheid.
            In Isis Unveiled pp. 305-306, legt H. P. Blavatsky deze zaak krachtig en helder uit. Verbonden met de fysieke helft van de menselijke aard, zegt ze, is de rede: verbonden met zijn spirituele deel is het geweten, de onmiddellijke waarneming tussen goed en kwaad en die kan worden getraind door de geest die als deel van de goddelijke wijsheid en zuiverheid, zelf absoluut puur en wijs is. Zijn ingevingen zijn onafhankelijk van de rede en kunnen zichzelf alleen duidelijk manifesteren als ze niet gehinderd worden door de basale aantrekking van de lagere natuur. De rede, legt ze uit, die geheel afhankelijk is van het bestaan van andere zintuigen, kan geen kwaliteit zijn die direct tot de goddelijke geest behoort. Want Geest weet—daarom is redeneren nutteloos. Vandaar dat de oude Theurgen volhielden dat het redelijke deel van de menselijke geest nooit helemaal in het menselijke lichaam trad maar hem alleen overschaduwde door de onredelijke of astrale ziel, die als middelaar optreedt tussen geest en lichaam. De mens die de stof voldoende heeft overwonnen om het directe licht van zijn schitterende Augoeides te ontvangen voelt de waarheid door intuïtie aan. Hij zou niet kunnen dwalen in zijn oordeel, ondanks alle, door de rede ontworpen sofismen, want hij is verlicht. Daarom zijn voorspelling, voorzegging, en de zogenaamde goddelijke inspiratie eenvoudig de gevolgen van deze verlichting, van boven af, door onze eigen onsterfelijke geest.
            Met een vlam kunnen we een lont aansteken en de kleur van de vlam van de brandende lont zal afhangen van de aard van de lont, en van de vloeistof waarin die
is gedompeld, zo ontsteekt in ieder mens de vlam van manas de hersenen, en de kamische lont en de kleur van het licht van de lont hangen af van de kamische aard en de ontwikkeling van het hersenmechanisme.
            In haar artikel over “Genius”, legde H. P. Blavatsky dit duidelijk uit: wat we de manifestatie van genius noemen in een persoon zijn slechts de meer of minder succesvolle pogingen van het ego om zichzelf uit te drukken door zijn uiterlijke objectieve vorm. De ego’s van een Newton, een Aeschylus en een Shakespeare, zijn van dezelfde essentie en substantie als de ego’s van een boerenkinkel, een domkop, een dwaas of zelfs een idioot. De zelfexpressie van hun informerende genii is afhankelijk van de psychologische en materiele conditie van de fysieke mens. Geen enkel ego verschilt van een ander ego in zijn oorspronkelijke of originele essentie en natuur. Dat wat van de ene sterveling een groot mens maakt en van de ander een platvloerse, dwaze persoon is, zoals gezegd, de kwaliteit en make-up van de schelp of het raamwerk, de doeltreffendheid of ondoeltreffendheid van hersenen en lichaam om te transformeren en uitdrukking te geven aan het licht van de ware innerlijke mens—het ego.
            Om een gewone vergelijking te gebruiken, de fysieke mens is het instrument en het ego de uitvoerende artiest. Het potentieel voor de perfecte melodie schuilt in het instrument en geen enkele vaardigheid van de artiest kan foutloze melodie uit een gebroken of slecht gemaakt instrument halen. De harmonie hangt af van de getrouwheid van overdracht, door woord en daad, naar de objectieve wereld van het onuitsprekelijke goddelijke tot in de diepten van de ‘s mensens subjectieve of innerlijke aard; oftewel zijn ego.
            Mentale capaciteit, intellectuele kracht, scherpzinnigheid en subtiliteit zijn manifestaties van het lagere manas in de mens: zij kunnen uitgroeien tot een “kunstmatig genie”, zoals H. P. Blavatsky zei, het resultaat van cultuur en puur intellectueel vernuft. Vaak wordt de aard zichtbaar door de aanwezigheid van kamische elementen, bv. hartstocht, ijdelheid en arrogantie.
            In het huidige stadium van evolutie kan hoger manas zich maar zelden manifesteren. Incidentele flitsen ervan noemen we de ware genius. ”Aanschouw in elke manifestatie van genius, indien gecombineerd met deugd, de onmiskenbare aanwezigheid van de hemelse banneling, het goddelijke ego wiens bewaarder gij zijt, O mens van stof.” Zulke manifestaties zijn afhankelijk van een accumulatie van individuele eerdere ervaringen van het ego in zijn voorgaande levens. Want hoewel het alomtegenwoordig is in zijn essentie en aard, heeft het nog steeds ervaring nodig in de dingen van de aarde, middels zijn persoonlijkheden, om de oogst van zijn abstracte ervaring daaraan toe te voegen. En de cultivatie van bepaalde talenten door een lange reeks van incarnaties moet uiteindelijk uitmonden in een bepaald leven als genius van de een of andere soort. Uit bovenstaande wordt duidelijk dat voor de manifestatie van ware genius een zuivere levensstijl noodzakelijk is.
            Het is belangrijk te weten welke rol het ego speelt in het causale lichaam bij de vorming van het begrip van externe objecten. De vibraties van de zenuwdraden geven aan de hersenen slechts impressies: het is de taak van het ego om ze te classificeren combineren en rangschikken. Het onderscheidingsvermogen van het ego, werkzaam door het denken, is om alles, wat de zintuigen opnemen, over te dragen naar de hersenen. Verder is dit onderscheidingsvermogen niet een impliciet instinct van het denkvermogen, volmaakt vanaf het begin, maar het resultaat van het vergelijken van talloze eerdere ervaringen.
            Voordat we overgaan naar de mogelijkheid van het bewust functioneren op het causale niveau, moeten onszelf eraan herinneren dat zolang een mens nog gehecht is aan een fysiek lichaam, hij een Adept of een van Hun Ingewijde Pupillen moet zijn om zich op het mentale niveau in volledig bewustzijn te kunnen bewegen—d.w.z. zowel op het lagere als hogere mentale—want, totdat een pupil is onderwezen door zijn Meester hoe zijn mentale lichaam te gebruiken, zal hij niet in staat zijn vrij te bewegen, zelfs niet op de lagere niveaus.
            Om tijdens het fysieke leven bewust te functioneren op de hogere niveaus betekent natuurlijk een verre gevorderdheid want het betekent de eenheidswording van de mens, zodat hij hier beneden niet meer slechts een persoonlijkheid is die  meer of minder beïnvloed wordt door de individualiteit daarboven, maar dat hij zelf die individualiteit of dat ego is. Hij is zeker nog gekluisterd en beperkt door een lichaam maar niettemin draagt hij in zich het vermogen en de kennis van een hoog ontwikkeld ego.
            Momenteel zijn de meeste mensen nauwelijks bewust in het causale lichaam: ze kunnen alleen functioneren in de materie van het derde subniveau, d.w.z. het laagste deel van het causale lichaam en daarvan is gewoonlijk alleen de laagste materie  werkzaam. Als ze op het pad zijn, opent zich het tweede subniveau. De Adept gebruikt natuurlijk het hele causale lichaam al bevindt zijn bewustzijn zich op het fysieke niveau. Op deze details gaan we dieper in een later hoofdstuk.
            Nu gaan we over naar de meer specifieke en gedetailleerde vermogens van het causale lichaam, men zal zich herinneren, zoals werd uitgelegd in de twee voorgaande boeken uit deze serie, dat het niet mogelijk is voor een mens om naar een andere planeet van onze keten te gaan, tenzij men in zijn astrale of mentale lichaam is. In het causale lichaam echter, bij een hoge ontwikkeling, is dit mogelijk, maar dan echter niet met het gemak of de snelheid waarop dit mogelijk is op het Buddhische niveau, voor hen die er in geslaagd zijn om hun bewustzijn tot op dit niveau op te heffen.
            Het lijkt echter dat een causaal lichaam gewoonlijk niet in staat is om te reizen in interstellaire ruimte. In die ruimte schijnen de atomen te ver uit elkaar te liggen en op gelijke afstand, en waarschijnlijk is dit hun normale, onverstoorde conditie. Dat is wat wordt bedoeld als er over de atomen wordt gesproken als “vrij”. Binnen de atmosfeer van een planeet worden ze nooit allemaal in die staat gevonden want zelfs als ze niet gegroepeerd zijn tot vormen, zijn ze in ieder geval enorm samengeperst door de zwaartekracht.
            In de interplanetaire ruimte zijn de condities waarschijnlijk niet precies hetzelfde als in interstellaire ruimte want er kan een grote verstoring zijn veroorzaakt door kometen en meteorietenstof, en ook de enorme aantrekking van de zon produceert een aanzienlijke compressie binnen de grenzen van dit stelsel.
            Daardoor wordt de atomische materie van het menselijke causale lichaam door aantrekking samengeperst tot een onveranderlijke en heel dichte vorm, hoewel de atomen zelf daardoor niet veranderen en niet worden gegroepeerd tot moleculen. Hoewel zo’n lichaam gemakkelijk kan bestaan in zijn eigen atomische wereld, in de buurt van een planeet waar de atomische materie is samengeperst, zou het niet mogelijk zijn om te bewegen of functioneren in de verre ruimte waar de atomen “vrij” zijn en niet samengeperst.
            Het vermogen tot vergroten hoort bij het causale lichaam en is verbonden met het voorhoofdschakra, het centrum tussen de wenkbrauwen Vanuit het centrum van dit chakra wordt, wat men kan noemen, een kleine microscoop geprojecteerd, met als lens slechts een enkel atoom. Op die manier wordt er een orgaan gemaakt, in grootte evenredig met de gedetailleerde objecten die worden geobserveerd. Het werkzame atoom kan of fysiek, astraal of mentaal zijn maar, wat het ook is, het heeft een specifieke voorbereiding nodig. Al zijn spirallae moeten geopend zijn, zoals het geval zal zijn in de zevende ronde van onze wereldketen.
            Als een atoom van een lager niveau dan het causale wordt gebruikt als zoomlens zal er een systeem van reflecterende tegenbeelden moeten worden geïntroduceerd. Het atoom kan aan elk subniveau worden aangepast zodat elke benodigde graad van vergroting kan worden gebruikt om het te onderzoeken object aan te passen. Een verdere uitbreiding van hetzelfde vermogen stelt de onderzoeker in staat zijn eigen bewustzijn in de lens te projecteren waardoor hij kijkt en het dan naar verafgelegen punten te projecteren. Hetzelfde vermogen kan op een andere manier gebruikt worden voor verkleinde doelen, als iemand wil kijken naar iets wat veel te groot is om normaal in zijn geheel te kunnen overzien.
            Het zicht van het causale lichaam stelt iemand in staat om de toekomst enigszins te voorzien. Zelfs met fysieke zintuigen kan men soms bepaalde dingen voorzeggen. Dus, bv., als we een mens zien die een liederlijk leven leidt, kunnen we veilig voorspellen dat hij, tenzij hij verandert, zijn gezondheid en welzijn zal verliezen. Wat we niet kunnen zeggen door fysieke middelen, is of die mens wel dan niet zal veranderen.
            Maar een mens die het causale zicht heeft zal dit vaak wel kunnen zeggen omdat voor hem de reservekrachten van die mens zichtbaar zijn. Hij zou kunnen zien wat het ego hier allemaal van denkt en of die sterk genoeg is om in te grijpen. Geen  fysieke voorspelling is zeker omdat zo veel van de oorzaken die het leven beïnvloeden niet gezien worden in deze lagere wereld. Maar als het bewustzijn is opgestegen naar de hogere niveaus kunnen we meer zien van de oorzaken en zo dichter komen bij het berekenen van de gevolgen.
            Het is natuurlijk makkelijker de toekomst van een onontwikkeld mens te voorspellen dan van een meer gevorderde. Want de gewone mens heeft weinig wilskracht; karma bepaalt voor hem een zekere omgeving en hij is de schepping van die omgeving; hij accepteert het voor hem uitgestippelde lot omdat hij niet weet dat hij het kan veranderen.
            Een meer ontwikkeld mens echter, houdt de controle over zijn bestemming en vormt die; hij maakt zijn toekomst zoals hij die wenst en neutraliseert het karma uit zijn verleden uit door nieuwe krachten in beweging te zetten. Daarom is zijn toekomst niet zo makkelijk voorspelbaar. Maar zonder twijfel kan zelfs in dit geval een adept die de latente wil kan zien, ook bepalen hoe hij die wil gebruiken.
            Studenten die The Mental Body hebben bestudeerd zullen zich herinneren dat daar een beschrijving wordt gegeven van de Akashakronieken, of het Geheugen van de Natuur, zoals het ook wel wordt genoemd. Bij het lezen van deze Kronieken wordt het werk gedaan door het causale lichaam, terwijl het mentale lichaam alleen trilt als antwoord op de activiteit van het causale lichaam. Om die reden kan er geen betrouwbare reading uit de Kronieken worden gedaan zonder een gedegen ontwikkeling van het causale lichaam.
            Bishop Leadbeater schetst een interessant en ongewoon geval waarin door roekeloos mentaal overwerk iemand de vaardigheden van het causale lichaam verkreeg, zodat hij in staat was op een krampachtige manier de Kronieken tot in detail kon lezen. Daarnaast was hij ook nog tot uitvergroting in staat, met name met betrekking tot geuren. Het resultaat, dat karakteristiek is voor deze eigenschap, was de verruwing van die geur, de geur verloor haar zachtheid en werd als een wollen deken of een zandbak. De oorzaak hiervan is dat de eigenschap van uitvergroten, die hoort bij het causale lichaam, maakt dat de kleine fysieke deeltjes die in ons de sensatie van geur wekken afzonderlijk waarneembaar worden, zoals de korrels op het schuurpapier waardoor het gevoel van ruwheid wordt veroorzaakt.
            Onnodig te zeggen dat de methode om de vermogens van het causale lichaam op te wekken door overwerk sterk is af te raden, omdat dat eerder zal resulteren in de afbraak van de hersenen of het zenuwstelsel dan, zoals in dit voorbeeld, de causale vermogens te wekken.
            Als een mens zijn bewustzijn verheft tot het hoogste gebied van het causale lichaam en het uitsluitend richt op de atomische materie van het mentale niveau zal hij drie mogelijkheden zien om zijn bewustzijn te bewegen, die in zekere mate overeenkomen met de drie dimensies van ruimte.
(1)   Er bestaat een weg om het neerwaarts te bewegen naar het tweede subniveau van het mentale, of omhoog naar het laagste subniveau van het Buddhische, vooropgesteld natuurlijk, dat hij zijn Buddhische lichaam voldoende heeft ontwikkeld om in staat te zijn het als voertuig te gebruiken.
(2)   Een tweede lijn van beweging is de snellere weg van de atomische subdivisie van het ene niveau naar de corresponderende atomische subdivisie van de niveaus er boven of er onder, zonder de tussenliggende niveaus te raken.
(3)   Een derde mogelijkheid is niet zozeer een beweging langs een andere lijn, haaks ten opzichte van de twee andere, maar meer een mogelijkheid om langs zo’n lijn te omhoog te kijken, de lijn die het ego en de Monade verbindt, zoals de mens op de bodem van een put naar boven zou kijken naar een ster aan de hemel boven hem.
Want er bestaat een rechtstreekse lijn van communicatie tussen het atomische subniveau van het mentale in zijn laagste kosmische mentale niveau en het corresponderende atomisch mentale in het kosmisch mentale niveau. Hoewel we tot op heden oneindig ver verwijderd zijn van het opklimmen langs die lijn, beweert Bishop Leadbeater toch dat er minstens eenmaal de ervaring was om een moment langs die lijn omhoog te kijken. Wat dan wordt gezien, zegt hij, is onmogelijk te beschrijven, want er zijn geen menselijke woorden om er het minste idee van te geven. Maar het is in elk geval duidelijk, met een onbetwiste zekerheid, dat wat we tot nu toe hebben gedacht dat ons bewustzijn is, ons intellect, helemaal niet van ons is maar van Hem. Niet eens een reflectie van Hem, maar letterlijk en waarlijk een deel van Zijn bewustzijn, een deel van Zijn intellect. Het kan een beetje helpen dit te begrijpen met behulp van de wetenschap dat het menselijke ego zelf een manifestatie is van de Derde Uitstorting die vanuit Zijn Eerste Aspect komt, de Eeuwige en alles liefhebbende Vader.
       De groei en de ontwikkeling van het causale lichaam wordt geholpen door de Meesters want Zij hebben meer bemoeienis met ego’s in hun causale lichamen dan met de lagere voertuigen van de mens. Zij storten spirituele invloeden uit over de mens, zij stralen dat uit zoals het zonlicht dat schijnt op de bloemen, wat daardoor dat het edelste en beste uit hen tevoorschijn roept, en zo hun groei bevordert. Veel mensen zijn zich soms bewust van dit soort behulpzame invloeden, maar zijn totaal niet in staat om de bron daarvan te herkennen. Dit werk zal uitgebreider in een volgend hoofdstuk besproken worden.
           
-------------------
hoofdstuk xix

leven na de dood: de vijfde hemel

In The Astral Body en The Mental Body hebben we ons beziggehouden met het leven van de mens, na de dood, op het astrale niveau, en ook op het lagere mentale niveau, in het mentale lichaam, in de Eerste, Tweede, Derde en Vierde Hemelwerelden en respectievelijk op de zevende, Zesde, Vijfde en Vierde subniveaus. We zullen nu het leven na de dood in het causale lichaam beschrijven, op de drie hogere niveaus van de mentale wereld.
            Het onderscheid tussen de twee grote afdelingen van het mentale niveau—het lagere of rupa (vorm) en het hogere of arupa (vormloos)—is erg kenmerkend: de twee werelden zijn inderdaad zo verschillend, dat er verschillende bewustzijns-voertuigen nodig zijn om er te kunnen functioneren.
            In The Mental Body zijn de algemene redenen en het doel van het leven in devachan al uitgelegd, en hoeven daarom hier niet te worden herhaald. Er werd in dat boek ook uitgelegd waarom devachan een noodzaak is voor de grote meerderheid van de mensheid. In bepaalde uitzonderlijke gevallen, echter, zagen we dat een mens, voldoende gevorderd, en met de toestemming van een zeer hoge autoriteit “devachan kan verzaken”, en een aantal snelle incarnaties kan nemen zonder noemenswaardige intervallen ertussen.
            In de lagere mentale wereld is de materie dominant: het is het eerste wat het oog treft en het bewustzijn schijnt moeizaam door de vormen heen. Maar op de hogere niveaus is het leven het meest opvallend en vormen bestaan er alleen om haar doelen te dienen. De moeilijkheid op de lagere niveaus is om het leven uitdrukking te geven in vormen: op de hogere is het het tegenovergestelde—vorm geven en houden aan de levensstroom. Alleen boven de scheidslijn tussen de lagere en hogere mentale werelden veroorzaakt het licht van het bewustzijn geen wind en schijnt met eigen kracht. Het symbool van een spiritueel vuur is erg toepasselijk voor het bewustzijn op die niveaus, verschillend van de lagere niveaus, waar het symbool van een vuur, door brandstof gevoed, meer van toepassing is.
            Op de arupa niveaus is materie ondergeschikt aan het leven en verandert elk moment. Een entiteit verandert bij elke verandering van gedachte van vorm. Materie is een instrument van zijn leven en geen uitdrukking van hemzelf. De vorm is kortstondig en verandert bij elke verandering in zijn leven. Dit is niet alleen zo op de arupa niveaus van manas maar ook op subtiele manier op het niveau van Buddhi en het is ook zo voor het spirituele ego.
            Hoe glorieus het leven in de hemelwereld ook mag zijn geweest, uiteindelijk stopt het. Het mentale lichaam valt weg, zoals de andere lichamen dat deden en de mens begint zijn leven in het causale lichaam. Gedurende het hemelleven wordt de persoonlijkheid van het laatste fysieke leven bewaard, en het is pas als het bewustzijn overgaat naar het causale lichaam, dat dit besef van persoonlijkheid oplost in de individualiteit, en de mens voor het eerst sinds zijn afdaling in incarnatie, zichzelf realiseert als het ware en relatief permanente ego.
            In het causale lichaam heeft de mens geen “vensters” nodig—die, zoals de student zich zal herinneren, gevormd werden door zijn eigen gedachten in de lagere hemelen—want dit, het causale niveau, is zijn ware thuis, en alle muren zijn weggevallen.
            De meerderheid van de mensen heeft tot nu toe nog weinig bewustzijn op deze hoogte; ze rusten dromerig, zonder waar te nemen, en nauwelijks wakker. Het beeld wat ze heeft is echter werkelijk, hoe beperkt dat door het gebrek aan ontwikkeling ook mag zijn.
            Het leven in de hogere hemelwereld speelt een kleine rol in het leven van de gewone mens, want het ego is nog niet genoeg ontwikkeld om wakker te kunnen zijn in het causale lichaam. Achtergebleven ego’s bereiken de hemelwereld nooit bewust terwijl een nog groter aantal slechts een relatief onbetekenende indruk krijgt van enkele van de lagere subniveaus.
            Maar bij een mens die spiritueel is ontwikkeld, is het leven, als ego in de eigen wereld, glorieus en volkomen bevredigend.
            Niettemin, bewust of onbewust, moet elk menselijk wezen door de hogere niveaus van de mentale wereld aangeraakt worden, voor er incarnatie kan plaatsvinden. Als zijn evolutie voortgaat worden zijn indrukken natuurlijk steeds duidelijker en werkelijker. Niet alleen is hij daar meer bewust terwijl hij zich ontwikkelt maar de periode dat hij in die ware wereld doorbrengt wordt langer want zijn bewustzijn passeert langzaam maar zeker de verschillende niveaus van het systeem.
            De doorgebrachte tijd in de hogere mentale wereld kan variëren, afhankelijk van de staat van ontwikkeling, van twee of drie dagen van onbewustheid tot een periode van jaren van een bewust en glorierijk leven, zoals bij uitzonderlijk ontwikkelde mensen.
            De duur van de tijd die in de hemelwerelden wordt doorgebracht tussen twee incarnaties is afhankelijk van drie principiële factoren: (1) de klasse waartoe een ego behoort; (2) de manier waarop hij individualisatie bereikte; en (3) lengte en de aard van zijn laatste leven. Omdat deze materie in The Mental Body gedetailleerd is besproken is het onnodig hier te herhalen wat daar werd gezegd.
            Zelfs wanneer we ons volledig hebben gerealiseerd hoe klein het deel van elke levenscyclus is dat op het fysieke niveau wordt doorgebracht, moeten we ook de veel grotere realiteit van het leven in de hogere werelden beseffen, om de ware proporties ten opzichte van het geheel goed in te kunnen schatten. Dit is een punt dat onmogelijk te sterk benadrukt kan worden want het grootste deel van de mensen is nog zo totaal onder invloed van de fysieke zintuigen, dat de onwerkelijkheden van de lagere wereld hun de enige werkelijkheid toeschijnt, terwijl hoe dichter iets de ware werkelijkheid benadert, hoe onbegrijpelijker het voor hen wordt.
            Om duidelijke redenen is de astrale wereld de wereld van de illusie genoemd: maar zij is tenminste een stap dichter bij de werkelijkheid: hoe ver als het astrale zicht ook verwijderd is van de heldere, alles omvattende visie van de mens op zijn eigen niveau, is het scherper en betrouwbaarder dan de fysieke opvatting van de realiteit. En zoals het astrale zich verhoudt tot het fysieke, verhoudt het mentale zich tot het astrale, behalve dat de evenredigheid hoger is gestegen. Daarom is niet alleen de tijd die op deze hogere niveaus wordt doorgebracht veel langer dan het fysieke leven, maar elk ogenblik daar, als het goed wordt benut, zal heel veel vruchtbaarder zijn dan dezelfde hoeveelheid tijd op het fysieke niveau waarschijnlijk kan zijn.
            Naarmate de evolutie vordert is de heersende regel meestal dat het leven op de lagere niveaus, zowel op de astrale als op de mentale niveaus geleidelijk korter wordt, en het hogere leven langzaam langer en vollediger. Uiteindelijk komt de tijd dat het bewustzijn is verenigd, d.w.z. als de hogere en de lagere zelven onverbrekelijk zijn verenigd en de mens niet langer in staat is zich op te sluiten in  zijn eigen gedachtenwolk, en het weinige wat hij kan zien verwart met het totaal van de grote hemelwereld om hem heen; dan beseft hij de mogelijkheden van zijn leven en begint zo voor de eerste keer echt te leven. Maar, tegen de tijd dat hij deze hoogten bereikt zal hij al op het Pad gekomen zijn en zijn toekomstige proces al in eigen handen genomen hebben.
            Alleen als het bewustzijn teruggetrokken is uit de lagere lichamen en meer gecentreerd raakt in het ego, zal het uiteindelijke resultaat van de zojuist afgesloten incarnatie gekend worden. Dan wordt zichtbaar welke nieuwe kwaliteiten zijn verkregen in die specifieke kleine cyclus van evolutie. Dan wordt ook een glimp van het leven als geheel verkregen; het ego krijgt een flits van helder bewustzijn, waarin het de resultaten ziet van het zojuist beëindigde leven en iets van wat daar uit zal volgen in zijn nieuwe geboorte.
            Deze vluchtige blik bevat nauwelijks kennis over de aard van de volgende incarnatie, behalve in de meest vage en algemene zin. Het hoofdthema van het volgende leven wordt zichtbaar en de specifieke groei die er in zal plaatsvinden, maar de visie heeft hoofdzakelijk betekenis als een les in karmische gevolgen van de handelingen uit het verleden. Het biedt een mogelijkheid waaruit het ego meer of minder voordeel trekt, in overeenstemming met het stadium van ontwikkeling dat het heeft bereikt.
            Eerst maakt het er weinig gebruik van omdat er slechts een zeer vaag bewustzijn is wat erg slecht in staat is om feiten en hun onderlinge samenhang te begrijpen; maar geleidelijk neemt het vermogen tot begrip toe en later komt het vermogen om zich andere flitsen te herinneren aan het eind van vorige levens en ze te vergelijken, om zo het proces in te schatten dat het doormaakt op zijn weg: het zal dan ook tijd besteden aan plannen voor het leven dat voor hem ligt. Het bewustzijn neemt langzaam toe totdat het in staat is een veelbetekenend leven te leiden op de hogere niveaus van de mentale wereld, steeds als het die aanraakt.


de vijfde hemel: het derde subniveau

            Dit is natuurlijk het laagste van de arupa of vormloze mentale subniveaus; het is ook het dichtst bevolkt van al de gebieden die ons bekend zijn, omdat er zich momenteel bijna alle zestig duizend miljoen zielen bevinden die betrokken zouden zijn bij de tegenwoordige menselijke evolutie—allen, in feite, behalve het relatief kleine aantal dat in staat is om op het tweede en het eerste niveau te functioneren.
            Zoals we al zagen wordt elke ziel voorgesteld door een ovale vorm die eerst slechts een kleurloze film is maar die later, als het ego zich ontwikkelt, langzaam een schijnend kleurenspel begint te krijgen zoals een zeepbel, kleuren die over de oppervlakte spelen als de veranderende schaduwen die het zonlicht maakt op de nevel van een waterval.
            Zij die aan een fysiek lichaam zijn verbonden zijn te onderscheiden van hen die ontlichaamd zijn door een verschil in trilling aan de oppervlakte van hun causale lichamen, en daarom is het op dit niveau eenvoudig om meteen te zien of een individu wel of niet in incarnatie is op dat moment.
            De immense meerderheid, wel of niet in incarnatie, is slechts half bewust, hoewel enkele nu zwakke kleurloze films hebben. Zij die volledig zijn ontwaakt zijn duidelijke en schitterende uitzonderingen, die opvallen temidden van de minder heldere massa, zoals sterren van de eerste orde. Tussen hen en de minst ontwikkelden vindt men alle variaties in grootte en schoonheid, ieder geeft dus precies het evolutiestadium weer wat hij heeft bereikt.
            De meerderheid heeft nog niet genoeg duidelijkheid, zelfs niet met het bewustzijn dat er is, om het doel van de wetten van de evolutie te begrijpen waar ze bij betrokken is. Ze zoekt incarnatie als impuls op de Kosmische Wil en ook door Tanha, de blinde drost naar gemanifesteerd leven, de wens om een plek te vinden waar ze kan voelen en bewust zijn van het leven. In de eerdere stadia kunnen zulke entiteiten niet de intense, snelle en doordringende trillingen van de hoge verfijnde materie op hun eigen niveau voelen; de sterke en grove, maar relatief langzame, van de zwaardere materie van het fysieke niveau is de enige die een reactie bij hen kan opwekken. Daarom is het alleen in de fysieke wereld dat ze zich levend voelen en dit verklaart hun sterk verlangen naar wedergeboorte in het aardse leven.
            Dus voor bepaalde tijd komen hun wensen precies overeen met de wet van evolutie. Ze kunnen zich alleen ontwikkelen door invloeden van buitenaf, waarop ze reageren, en in dit vroege stadium kunnen ze die alleen in het aardse leven vinden. Langzaam neemt hun reactievermogen toe en ontwaakt, eerst voor de hogere en fijnere fysieke trillingen en dan nog langzamer voor die van het astrale niveau. Dan worden hun lichamen die tot nu toe niet meer waren dan verbindingen om sensaties over te dragen naar het ego, geleidelijk geschikte voertuigen die ze kunnen gebruiken en hun bewustzijn begint eerder gecentreerd te raken in hun emoties dan alleen in fysieke sensaties.
            In een later stadium, maar altijd via hetzelfde proces van het reageren op stimuli van buitenaf, leren de ego’s hun bewustzijn te centreren in het mentale lichaam, om te leven met en volgens de mentale beelden die ze voor zichzelf hebben gevormd en zo hun emoties te sturen door het denken.
            Nog verder op de weg van evolutie, verplaatst het centrum zich naar het causale lichaam en de ego’s realiseren hun ware leven. Als dat stadium is bereikt zullen ze echter op een hoger subniveau gevonden worden dan dit (het derde) en het lagere aardse bestaan zal voor hen niet langer nodig zijn. Maar voorlopig hebben we te maken met de minder ontwikkelde meerderheid die nog steeds voortgaat als tastende golvende tentakels in de oceaan van het bestaan, de persoonlijkheden die zichzelf in de lagere gebieden van het bestaan bevinden. Maar die zich nog op geen enkele manier bewust zijn van het feit dat deze persoonlijkheden de instrumenten zijn waardoor ze groeien en gevoed worden. Ze zien niets van hun verleden of toekomst, omdat ze nog niet bewust zijn op hun eigen niveau. Niettemin, als ze langzaam winnen aan ervaring en dat assimileren, ontwikkelen ze een gevoel dat sommige dingen goed zijn om te doen en andere slecht, en dat komt gebrekkig tot uitdrukking in de bijbehorende persoonlijkheid als het begin van geweten, een gevoel van goed en kwaad. Geleidelijk, als ze zich ontwikkelen, ontwikkelt zich dat gevoel sterker en wordt helderder geformuleerd in de lagere natuur en wordt tot een minder inefficiënte leidsman voor het gedrag.
            Door de kansen die worden gegeven door de flits van bewustzijn, waar we het eerder over hadden, ontwikkelen de meer ontwikkelde ego’s van dit subniveau zich tot een punt waarop ze zich bezighouden met de studie van hun verleden, waarbij ze de oorzaken onderzoeken die in werking zijn gezet en leren veel van die retrospectie, zodat de impulsen die naar beneden gezonden worden helderder en duidelijker worden en zichzelf vertalen naar het lagere bewustzijn als sterke voornemens en gebiedende ingevingen.
            Het is niet nodig om uit te leggen dat de gedachtevormen van de rupa of vormgebieden niet meegenomen worden naar de hemelwereld. Alle illusie behoort nu tot het verleden en elk ego kent zijn eigen familie, ziet hen, en wordt gezien, als de eigen Koninklijke aard, als de ware onsterflijke mens die van leven naar leven gaat, met alle banden die hem binden aan zijn ware zelf.
            Op dit derde subniveau kunnen ook de causale lichamen gevonden worden van de relatief weinige leden van het dierenrijk die geïndividualiseerd zijn. Strikt gesproken zijn dit niet langer dieren, zoals we zagen. Zij zijn praktisch de enige voorbeelden van het totaal primitieve causale lichaam, onontwikkeld in afmeting en slechts zeer zwak gekleurd door de eerste trillingen van nieuwe eigenschappen.
            Als het geïndividualiseerde dier zich terugtrekt in zijn causale lichaam, om het draaien van het wiel van evolutie af te wachten, dat hem de gelegenheid zal geven van een primitieve menselijke incarnatie, lijkt het haast alle bewustzijn van uiterlijke dingen te verliezen en brengt de tijd door in een soort van verheerlijkte trance van de diepste vrede en geluk. Zelfs dan vindt er een soort van innerlijke ontwikkeling plaats, hoewel de aard daarvan voor ons moeilijk te begrijpen is. In elk geval ervaart het de hoogste vreugde waar het, op zijn gebied, toe in staat is.


hoofdstuk xx

de zesde hemel: tweede subniveau

Van de dicht bevolkte Vijfde Hemel gaan we nu naar een meer dun bevolkte wereld, zoals uit een stad naar een vredig platteland. Want, in het huidige stadium van menselijke evolutie is slechts een kleine minderheid van individuen opgestegen tot dit hogere niveau, waar zelfs de minst ontwikkelde absoluut zelfbewust is en ook bewust van zijn omgeving.
            Het is in staat, in zekere mate, het verleden te overzien wat achter hem ligt, en is bewust van het doel en de manier van evolutie. Het weet dat het betrokken is bij het werk van zelfontwikkeling en herkent de stadia van het fysieke en post-mortem leven, waardoor het in zijn lagere voertuigen heengaat.
            De persoonlijkheid waar mee het verbonden is, wordt gezien als een deel van zichzelf en het probeert die te leiden, waarbij het gebruik maakt van de kennis uit het verleden als een opslag van ervaring waaruit het gedragsprincipes afleidt, heldere en onveranderlijke overtuigingen over goed en kwaad. Deze stuurt het naar het lagere denkvermogen, waarmee het toezicht houdt op zijn handelingen en ze stuurt.
            In het vroegere deel van zijn leven op dit subniveau kan het steeds weer falen om het lagere denkvermogen de grondprincipes logisch te doen begrijpen die het erop inprent: toch slaagt het erin die impressies te maken zodat zulke abstracte ideeën als waarheid, rechtvaardigheid en eer onbetwiste en overheersende begrippen worden in het lagere mentale leven.
            Zulke principes zijn zo stevig verankerd in de vezels van zijn wezen dat, ongeacht de druk van de omstandigheden of de marteling van de begeerte, het onmogelijk tegen hen kan ingaan. Want deze principes behoren tot het leven van het ego.
            Terwijl het er dus er in slaagt om zijn lagere voertuig te leiden, is zijn kennis van dat voertuig en zijn handelingen verre van helder en correct. Het ziet de lagere niveaus slechts vaag, begrijpt de principes eerder dan de details, en een deel van zijn evolutie op dit subniveau bestaat uit meer en meer bewust in direct contact komen met de persoonlijkheid die hem beneden zo onvolledig vertegenwoordigt.
            Alleen die personen die vrijwillig meehelpen aan spirituele groei leven op dit subniveau en zij zijn daarom in grote mate ontvankelijk voor de invloeden van de niveaus boven hen. De communicatie groeit en neemt toe zodat er een grotere stroom doorkomt. Onder deze invloed wordt de gedachte buitengewoon helder en doordringend van kwaliteit, zelfs bij de minder ontwikkelden: het effect komt tot uitdrukking als een neiging tot filosofisch en abstract denken in het lagere denkvermogen.
            Bij de hoger ontwikkelden is de visie verrijkend; het overziet met helder inzicht het verleden, herkent oorzaken en hun uitwerking en wat er nog onuitgewerkt is gebleven.
            Ego’s die op dit niveau leven hebben brede mogelijkheden voor groei als ze eenmaal zijn bevrijd van hun fysieke lichaam, want hier kunnen ze lering krijgen van meer ontwikkelde entiteiten, en komen in direct contact met hun leraren. Niet langer door gedachtebeelden maar door een flitsende lichtkracht die onmogelijk is te beschrijven, de essentie van het idee flitst als een ster van het ene ego naar het andere, de overeenkomsten komen tot uitdrukking als lichtgolven die van uit een centrale ster komen en hebben geen woorden nodig. Een gedachte is hier als een lichtpunt in een kamer: het maakt alles eromheen zichtbaar maar heeft geen woorden nodig om het te beschrijven.
            In deze Zesde Hemel ziet een mens ook de grote Schatten van de Goddelijke Geest in creatieve actie, en kan de archetypen bestuderen van alle vormen die zich geleidelijk ontwikkelen in de lagere werelden. Hij kan de problemen die verbonden zijn met de werking van deze archetypen ontrafelen, het gedeeltelijk goede dat als kwaad overkomt in de gelimiteerde visie van de mensen die in vlees zijn gehuld. In het bredere gezichtsveld van dit niveau, nemen de verschijnselen hun gepaste relatieve proporties aan en een mens ziet de rechtvaardigheid van de goddelijke wegen, voor zover die betrekking hebben op de evolutie van de lagere werelden.
---------------
hoofdstuk xxi

de zevende hemel: eerste subniveau

In dit meest glorieuze niveau van de hemelwereld bevinden zich nog maar weinig leden van onze mensheid, want op deze hoogten verblijven alleen de meesters van Wijsheid en Mededogen en hun Ingewijde pupillen.
In een van de vroegere brieven van een Meester werd gezegd dat het begrijpen van de hoedanigheid van de Eerste en Tweede Elementale Rijken—d.w.z. de wezens op de causale en lagere mentale niveaus—onmogelijk is, behalve voor een Ingewijde: daarom kunnen we niet verwachten succes te hebben bij de poging hen op het fysieke niveau te beschrijven.
            Voor de schoonheid van vorm, kleur en geluid op het causale niveau zijn geen woorden te vinden, want sterflijke taal heeft geen woorden waarin zulke schitterende glorie kan worden uitgedrukt.
            In de zevende hemel komen we voor het eerst in contact met een wereld die kosmisch is in uitgestrektheid; want dit, het atomische gedeelte van ons mentaal niveau is het laagste subniveau van het mentale lichaam van de Planetaire Logos. Op dit niveau kan men daarom vele entiteiten tegenkomen waarvoor de menselijke taal geen woorden heeft om te beschrijven. Voor ons huidige doel is het beter om die vaste groep wezens die kosmisch zijn terzijde te schuiven en onszelf te richten op de bewoners op het mentale niveau die tot onze keten van werelden behoren.
            Zij die zich op dit subniveau bevinden hebben de mentale evolutie voltooid, zodat bij hen het hogere altijd door het lagere heen schijnt. Uit hun ogen is de sluier van de illusie van de persoonlijkheid verdwenen en ze weten en beseffen dat ze niet de lagere aard zijn maar gebruiken het alleen als een voertuig van ervaring.
            Bij de minder ontwikkelden onder hen, kan het nog steeds de macht hebben om te ketenen en te hinderen maar ze kunnen nooit tot de vergissing vervallen dat ze het voertuig verwarren met het zelf daarachter. Hiervoor zijn ze bewaard omdat ze hun bewustzijn houden, niet alleen van dag tot dag maar ook van de ene incarnatie in de andere, zodat vorige levens niet zozeer gezien worden als altijd aanwezig in het bewustzijn, maar eerder als één leven in plaats van vele.
            Op dit subniveau is het ego bewust van zowel de lagere hemelwereld als van de eigen wereld. Als het daar enige manifestaties, als gedachtevormen, heeft in het hemelleven van zijn vrienden, kan het daar het volste gebruik van maken.
            Op het derde subniveau en zelfs in het lagere gedeelte van het tweede was zijn bewustzijn van de niveaus daaronder nog vaag, en zijn acties in de gedachtevorm grotendeels instinctief en automatisch. Maar zodra het aan is gekomen op het tweede subniveau, wordt zijn visie snel helderder en herkent de gedachtevormen als voertuigen, waardoor het in staat is om op bepaalde manieren meer van zichzelf uit te drukken, dan mogelijk was door de persoonlijkheid.
            Nu het functioneert in het causale lichaam, temidden van het schitterende licht en de pracht van de hoogste hemel, is zijn bewustzijn direct en volledig actief op iedere plek in de lagere divisies waarop het zijn aandacht richt, en het kan daarom intentioneel energie projecteren in zo’n gedachtevorm, als het die wenst te gebruiken voor een leerdoel.
            Van het hoogste niveau van het mentale niveau komen de meeste invloeden die uitgaan van de Meesters van Wijsheid, als Zij werken voor de evolutie van het menselijke ras, waarbij ze zich richten op de zielen, de ego’s van de mens, waarbij ze inspirerende energieën over hen uitstorten die de spirituele groei stimuleren, die het intellect verlichten en de emoties zuiveren.
            Hieruit ontvangt het genie zijn verlichting: hier vindt al het opwaartse streven leiding. Zoals de zonnestralen allemaal vanuit één centrum komen en elk lichaam dat ze opvangt ze gebruikt naar zijn eigen aard, zo komt vanuit de Oudere Broeders van het ras naar alle mensen het licht en het leven dat Zij volgens Hun aard uitdelen. Iedereen gebruikt zoveel als hij kan opnemen en waardoor men ontwikkelt en groeit. Dus wordt net als altijd de grootste glorie van de hemelwereld gevonden in de glorie van de dienstbaarheid, en zij die de mentale evolutie hebben voltooid zijn als bronnen vanwaar de kracht komt voor hen die nog steeds aan het klimmen zijn.
            Op de drie hogere niveaus van de mentale wereld worden ook legioenen arupa of vormloze wezens gevonden, die geen vaster lichaam hebben dan het causale. De aard van hun leven schijnt essentieel te verschillen van het leven dat wij leiden zodat het onmogelijk is hen te beschrijven in fysieke taal.
            Arupa deva’s zijn verbonden met de leiding van de werelden, van rassen en van naties.
            Er is ook een zeer klein aantal mensen, bewust op de Arupa niveaus van het mentale niveau, die in het verleden “tovenaars” zijn geweest. In hen is het hogere intellect ontwaakt en daarmee de intellectuele herkenning van eenheid. Zij weten nu dat ze op het verkeerde pad waren en dat het niet mogelijk is om de wereld tegen te houden en te voorkomen dat zij zich op de opwaartse boog bevindt. Nog steeds gebonden aan het karma dat ze hebben gemaakt, moeten ze aan de verkeerde kant werken, d.w.z. aan de kant van de vernietiging. Maar ze werken nu vanuit een ander motief en spannen zich in hun krachten te gebruiken tegen die mensen die kracht nodig hebben bij het vechten tegen weerstand in hun spirituele leven. Deze waarheid lijkt ontvangen te zijn door Marie Corelli die dit thema behandelde in haar boek The Sorrows of Satan. De Satan die daar wordt beschreven is altijd blij als hij wordt uitgedaagd: hij spant zich in om weerstand te bieden maar is verheugd als de mens spiritueel genoeg lijkt om hem te weerstaan.
            Deze kant van het leven wordt teruggevonden in de Hindoe Purana’s. Daar komen gevallen voor waar de mens is gevorderd tot een zeer hoog punt van kennis en dan incarneert om te boeten voor een deel van zijn oude karma, in de vorm van een tegenstander van het goede, zoals Ravana[3] Door zijn vroegere karma wordt hij verplicht om de slechte krachten van de wereld in zich te verzamelen, met de bedoeling dat ze worden vernietigd. Andere religies kennen dezelfde ideeën in andere vorm.
           
-------------------


[1] De benaming die werd gegeven aan ether door A. Besant en C. W. Leadbeater in hun boek Occult Chemistry (1919).
Charles Leadbeater en Annie Besant verklaarden dat een ongelooflijk dichte substantie, genaamd koilon, het hele universum doordringt, en dat elke atoom correspondeert met een lege bel in deze ongelooflijk dichte materie. Het helpt om over het universum te denken als een spiegelbeeld van een andere werkelijkheid (het anti-universum) waar lege ruimte niet leeg is maar gevuld met dichte koilon, en waar deeltjes geen materie zijn maar lege bellen. Als ons universum positief bestaan is, dan is het anti-universum negatief bestaan.


[2] Vahan is Sanskriet voor voertuig.
[3] Ravana was de demonenkoning van Ceylon, in de Ramayana.
-----------------------------------------------------